top of page

Motormuis.

Hoi

Zo begin ik onze appgesprekken altijd. Wanneer er dan, na dat ene woordje, geen zin volgt, is dat voor jou een reden te vermoeden dat er wat mis is, en bel je dus.

Enkele weken geleden, na die gruwelijke avond toen ik nog in Wales was en jij in Duitsland, kocht ik een boekje bij de HEMA, en schreef daarin het woord “hoi”. Verder dan dat ben ik nooit gekomen met dat boekje, uit angst dat je het nooit meer zou lezen. Ik probeer al weken een gedicht te schrijven, of een liedje, maar ik heb nog maar 1 zin:

Jij ligt te vechten voor je leven, terwijl ik nog steeds de planten water geef.

Ik heb een tijd gedacht dat ik moest stoppen met de planten water geven, zodat ze zouden verwelken en uiteindelijk dood zouden gaan, want dat zou betekenen dat jij zou blijven leven. Ook heb ik gedacht dat het mijn schuld was wat er gebeurd is, omdat het mijn grootste angst was, ik er veel aan dacht en ik een lief ex-vriendje heb wat altijd zegt dat de wet van aantrekking meedogenloos is. Jij en mam vertelde het me niet eens meer als je ging motormuizen, want inderdaad, dan sliep ik niet. Ook heb ik je doodgewenst in de afgelopen weken. Toen je sliep. Want als de impact van de auto op je toen zo gezonde lijf genoeg was geweest voor je overlijden op die regenachtige Duitse weg, dan had ik in ieder geval geweten wat me te wachten stond. Dan had ik kunnen rouwen. Kunnen schelden en schreeuwen. Kunnen instorten. Nu moest

ik wachten.

Dat wachten duurde heel erg lang. Morgen is het precies 5 weken geleden. Die avond dat mama belde terwijl ik aan een plakkerige lasagne zat in een eetcafé, met vriendlief en zijn zoon. Ik wist het. Ik wist het meteen. Want ik heb het altijd geweten, ook al die keren dat je veilig thuis bent gekomen.

“Is er iets met Hans?” – “Ja”

“Is het erg”- “Ja”

Vanaf dat moment werd het zwart. Ik weet niet hoe ik die avond thuis ben gekomen, ik weet niet hoeveel medicijnen ik nodig heb gehad om die avond uiteindelijk in slaap te vallen, en ik herinner me weinig van de terugreis, niet met vliegtuig enkele dagen later, met auto en ferry zodra we wakker waren.

Het werd zwart, en het is heel lang zwart geweest. De weken dat je sliep – een kunstmatig coma, zoals ze dat zo klinisch noemen (bijna zo klinisch dat het weer poëtisch klinkt) – het moment dat je wakker werd en je eigenlijk niemand herkende. De zwartheid van je dromen in die 3,5 weken, en het zware en pikzwarte gevoel van jóuw verwarring, die ik niet eerlijk vond want ík ben hier altijd de verwarde geweest, jij de held.

Wat heb ik je gemist. Ik heb je zo intens en ontzettend gemist.

Inmiddels zijn alle slangen uit je lijf. En alle insecten uit het mijne. Er is weer hoop; licht aan het einde van de tunnel. Soms droom ik dat ik motor rijd. Door een lange pikzwarte tunnel waar geen einde aan lijkt te komen. Dat duurt de hele nacht, en vlak voordat ik wakker word, zie ik, héél in de verte, daglicht. Ik zie hoop, zo ver weg dat ik mezelf afvraag of het een illusie is. Een optische; een lamp van een andere motormuis, of gewoon een speling van mijn hersenen omdat ik zo graag hoop wíl hebben.

Gisteren ben ik weer bij je geweest, en ik weet het nu zeker. Er is dat licht. Dat licht is echt.

Je komt weer langzaam terug. Langzaam maar zeker zie ik je weer. Herken ik je weer en jij mij. Je woorden klinken weer als de jouwe en je dromen worden teruggestuurd naar de droomwereld die ik ook zo goed ken. Je zei gisteren dat je nu beter snapt hoe een psychose voelt. Betekent dat dat ik nu weet hoe het voelt om met 6 gebroken ribben en allerlei interne bloedingen in een ziekenhuis in Bielefeld te liggen?

Ik vind het soms wat moeilijk, en dat zal je pijn doen om te horen, om naar je te kijken. De rechterkant van je gezicht heeft nog even geen zin om mee te doen. Het doet me denken aan wat we vroeger wel eens hebben gedaan; in photoshop onze gezichten spiegelen en dan kijken naar de twee compleet vreemde mensen die vanaf dat scherm terug staren. Zouden we eigenlijk eens met jou moeten doen nu. Als je wilt. Natuurlijk. Links is Hans, mijn pa, mijn rots, mijn anker. Rechts is de motormuis, de motormuis wiens passie hem bijna fataal werd.

Soms huil ik. Huil ik onophoudelijk en de hele dag. Soms ben ik boos. Zo boos op jou en je stomme motor. Soms besef ik dat ik moet zeggen dat ik zoveel van je houd. Dat ik zo bang was dat ik je dat nooit meer had kunnen vertellen.

Ik wil je nog zoveel vertellen. Over hoe ik het allemaal heb gered de afgelopen weken. En hoe sterk mama is geweest en dat je echt heel lief voor haar moet zijn. Maar dat komt wel, en dat weet ik nu. Alles komt, wanneer de tijd er rijp voor is. Want Godzijdank, we hebben tijd. Tijd om samen muziek te maken, om te praten, om van elkaar te houden, om elkaar op te vangen – jij bent niet langer de enige die opvangt. We hebben de tijd. De tijd om vader en dochter te zijn.


Tags:

bottom of page